IMWAC-EN
International Movement We Are Church
European Network Church on the Move
 
FORUM
FORUM EUROPÄISCHER CHRISTINNEN UND CHRISTEN - FEC 
FORO EUROPEO DE CRISTIANAS Y CRISTIANOS - FEC 
FORUM EUROPÉEN DE CHRÉTIENNES ET DE CHRÉTIENS - FEC 
FORUM EUROPEI DI CRISTIANE E CRISTIANI - FEC 
FORUM OF EUROPEAN CHRISTIANS - FEC 
FORUM VAN EUROPESE CHRISTENEN - FEC
 
De Europese Bisschoppensynode

1. De verdeeldheid in de rooms-katholieke kerk

Al tientallen jaren zijn onder katholieken de problemen met betrekking tot het geloof en de moraal, tot de politieke, economische, sociale, seksuele en familiale beslissingen onderwerp van zo verschillende interpretaties dat zij geleid hebben tot een splijting zonder precedent in de kerkgeschiedenis. Deze verdeeldheid vereist een aandachtige analyse. Zij is vergelijkbaar met de verdeeldheid met de andere christelijke kerken die nog steeds voortduurt, in bepaalde gevallen al meer dan een millennium, en die een belangrijke rol heeft gespeeld in de conflicten tussen de Europese naties. Ter gelegenheid van de Synode van Europese Bisschoppen lijkt het ons nuttig enige overwegingen over de verdeeldheid van de rooms-katholieke kerk onder de aandacht te brengen.

1.1. Onze analyse van de kerkelijke verdeeldheid

De sociaal-religieuze onderzoeken geven zonder uitzondering aan dat er geen eensgezindheid is onder de rooms-katholieken in het volgen van het leergezag. De internationale en transculturele enquêtes – zoals die van de Noord-Amerikaanse socioloog Greeley – tonen heel bijzonder aan hoe de gelovigen totaal andere meningen hebben, zelfs met betrekking tot zaken die het pauselijk leergezag niet voor discussie ontvankelijk acht (d.w.z. ‘bijna dogma’s’) zoals de wijding van vrouwen of van gehuwde mannen. In veel landen is er een meerderheid van gelovigen die denkt en handelt op een manier welke het leergezag als ‘dwalend’ kwalificeert. 

Dit is bijzonder van toepassing op zaken van familiale en seksuele ethiek: 
 

  • de meerderheid van de rooms-katholieken beschouwt niet alleen de pauselijke leer over geboortebeperking een vergissing – zo zelfs dat zij er geen ‘schuldgevoelens’ bij hebben – maar ook die over voorhuwelijkse seks, concubinaat, bevruchtingsingrepen, het niet langer strafbaar stellen van scheiding en abortus, enz.
Op politiek en sociaal terrein is de verdeeldheid niet minder duidelijk. 
  • Katholieke voorstanders van het pacifisme en geweldloosheid staan tegenover katholieken die de oorlog rechtvaardigen (bijv. de bombardementen van de NAVO op de Balkan). 
  • Katholieken die  openstaan voor etnische en raciale integratie vinden katholieken met een andere mening tegenover zich. 
  • Katholieken die neoliberale economische theorieën voorstaan (met de centrale rol voor markt en winst) en katholieken die strijden in bewegingen die het kapitalisme en het neoliberalisme aanklagen als een moderne vorm van de ‘mammon’. 
  • Katholieken die de bijzondere katholieke school zien als een uiting van vrijheid en katholieken die een school voor rijke lui zien als een leerschool tegen de democratie. 
  • Katholieken die vechten voor een ‘ethische staat’ (of zelfs een confessionele) en katholieken die vechten voor een (gelaïceerde) ‘rechtsstaat’. 
  • Katholieke handhavers van  de sociale orde door middel van dwang (strafwetten, gevangenis, doodstraf, gewapende zelfverdediging) tegen katholieken die voorrang geven aan opvoedende en rehabiliterende maatregelen (groepstherapie, vormingsscholen, zelfverdedigingscomités, publiciteitscampagnes, enz).
Op oecumenisch gebied is de tegenstelling, hoewel wat mistig, toch consistent.
  • Tegenover katholieken die met andere christelijke kerken betogingen, avondwaken, gebedsdiensten of gesprekken organiseren op zoek naar een effectieve verzoening en naar gemeenschappelijke oplossingen voor de ernstige problemen van sociale rechtvaardigheid, zijn er katholieken die voorgeven namens de enig ware kerk, de rooms-katholieke, te spreken en elke betrekking of bijeenkomst met ‘andersdenkenden’ aanklagen als een concessie.
  • Op het gebied van de dialoog met de niet-christelijke godsdiensten die driekwart van de mensheid vertegenwoordigen, is de onenigheid bijna totaal. 
    • Aan de ene kant staan de katholieken, inclusief theologen en bisschoppen, die principieel menen dat een nieuwe evangelisatie op basis van een effectieve inculturatie plaats moet vinden, waarbij Westerse categorieën die sinds tweeduizend jaar de christelijke boodschap hebben geconditioneerd, opzij worden gezet; anderzijds de katholieken die menen dat bij het verdedigen en verspreiden van het christendom niets van de Westerse traditie opgegeven mag worden.
    Het contrast is niet minder aanwezig in de theologie
    • De laatste decennia hebben woordvoerders van de bevrijdingstheologie, de inheemsentheologie, de Aziatische theologie, de theologie van de aardse werkelijkheid (vrede, politiek, ecologie, enz.) interpretaties voorgesteld van God, van de erfzonde, van de eeuwige straf, van de zendingsopdracht van Jezus, van de kerkstructuren, van de sacramenten, van de Maria- en de heiligenverering en van het jubeljaar, die grote verschillen doen zien met de ‘Traditie’ en die in de kerk een manier van denken heeft opgeroepen die totaal tegengesteld is aan die van de ‘traditionalisten’.
    Het functioneren van de bisschoppenconferenties vertoont eveneens grote contrasten: 
    • Terwijl sommige nationale episcopaten ‘synodaal’ met elkaar omgaan door de problemen te benoemen (zonder de ‘onaanraakbare’ uit de weg te gaan) en het katholieke volksdeel uit te nodigen deze in bepaalde fora te behandelen, treden andere episcopaten op een tegenovergestelde manier op, door elke vorm van consultatie met het Volk van God uit te sluiten.
    De meningsverschillen tussen hetgeen de paus denkt over zijn rol en wat een groot deel van de kerk ervan denkt, zijn bijzonder scherp. Het is het resultaat van openlijk en bewust uiteenlopende verklaringen, positiebepalingen of handelwijzen die echter ook gecamoufleerd kunnen worden door een schijnbaar conformisme als ze al niet uitlopen op een openlijke onverschilligheid, gebrek aan belangstelling of minachting. 
    • Karakteristiek hiervoor is het geval de ‘Katechismus van de Katholieke Kerk’ die onder leiding van de Romeinse Curie is opgesteld: hoewel bij miljoenen verkocht, blijft hij in de praktijk ‘genegeerd’ door bijna alle bisschoppen, priesters, theologen en leiders van lekenbewegingen.
    • Afgezien nog van de pauselijke bewering dat het gebruik van anticonceptieven tegennatuurlijk en doodzonde is: het kerkelijk apparaat en zijn geheel ‘doet alsof’ het van niets weet en bewaart het stilzwijgen over deze leer. 
    • Hoewel de paus plechtig verklaart dat het hoofdstuk over de wijding van vrouwen en gehuwde priesters gesloten is, gaan bisschoppen en parochies, vaak zonder ongehuwde clerus, ertoe over aan deze gelovigen bijna priesterlijke taken toe te vertrouwen. Dit bereikt zelfs het punt dat de Heilige Stoel zich verplicht voelt om een ‘instructie’ te publiceren die bisschoppen oproept te waken tegen de ‘misbruiken’ die ingaan tegen de beslissingen van het leergezag. 
    • Als de pauselijke encyclieken niet door de internationale pers gepubliceerd zouden worden, zouden zij nauwelijks bekend zijn bij katholieken. Met enkele  uitzonderingen vermijden bisschoppen, priesters, lekenbewegingen en katholieke pers ze te bestuderen, becommentariëren en vooral te verspreiden, waardoor ze in feite de paus van de katholieke gemeenschap afzonderen.
    Zelfs het lastige probleem van het celibaat van de priesters wordt keurig ontweken: 
    • Met het uitzicht op de akelige gevolgen die voor hen de ‘terugzetting in de lekenstand’ zouden  inhouden (werkeloosheid, wegvallen van woning, van pensioen), zoeken velen van hen een oplossing van hun seksuele problemen op een andere manier (masturbatie, relatie met een geliefde, samenwoning, pedofilie, homoseksualiteit, enz.), bijna altijd met de ‘medeplichtigheid’ van een bisschop die ingeklemd zit tussen de vrees een ‘dienaar van God’ te verliezen en een schandaal aan het licht te brengen.
    De lekenbewegingen en lekenverenigingen ontkomen niet aan de verdeeldheid die de rooms-katholieke kerk treft. Allen kennen het bestaan van bewegingen van traditionalisten,  anticommunisten, verdedigers van het foetale ‘leven’, liefhebbers van de Zegevierende Kerk, paladijnen van de ‘katholieke’ school die in de regel over belangrijke financiële middelen beschikken en over vormingshuizen voor hun eigen aanhangers. 

    Zij staan openlijk in de gunst bij de Vaticaanse Curie die zelfs, door middel van met deze bewegingen ‘sympathiserende’ bisschoppen, bijeenkomsten organiseert die exclusief openstaan voor hun lekenleiders als vormers-informanten (Rome, juni 1999). 

    Geheel verschillend is de situatie van andere lekenbewegingen die meestal moeilijk zijn te identificeren want zij hebben geen vormingshuizen en geen uitgeverijen, geen ondernemingen en geen kapitalen. Hoewel zij het gezag erkennen, sparen zij die niet voor kritiek. Zij geven voorkeur aan een kerkgemeenschap die zich voortdurend vernieuwt, de hele geschiedenis door. Zij voelen zich meer geëngageerd met de verdediging van de rechten van de mens, van de rechtvaardigheid, van de vrede. Zij lezen de bijbel in het licht van de moderne exegese en van de huidige gebeurtenissen.

    1.2. De kerkelijke verdeeldheid volgens Instrumentum Laboris

    Een dergelijke verdeeldheid van de kerk lijkt ons in wezen bevestigd door het Instrumentum Laboris dat het Algemene Secretariaat van de Bisschoppensynode, na een lange consultatie onder het Europese episcopaat, in juli 1999 publiceerde. De tekst van het Vaticaan erkent dat “er een overgang is van een gewijde en traditionele religiositeit naar een religie van overtuiging en persoonlijk engagement” (43), waardoor “een grondige mentaliteitsverandering noodzakelijk wordt… die tijd, geduld en vorming vergt van de kant van alle geïnteresseerden” (49), vooral omdat “de mogelijkheid achteruit is gegaan van een op een ‘vage situatie van christenheid’ gebaseerde  pastoraal” (15). In wezen zouden er minstens twee heel verscheiden manieren zijn om de kerk te begrijpen en te organiseren.

    • Is het van de ene kant een feit dat  “de kerk… een nieuwe vitaliteit ten toon spreidt, vooral in de bijbelse en liturgische vernieuwing, in de actieve deelname van de gelovigen aan het parochieleven, in de nieuwe ervaringen van gemeenschapsleven…, in de toename van grootmoedige vormen van dienst aan de allerarmsten en aan de marginalen” (7); van de andere kant bestaat “het gevaar een pastoraal te continueren die, hoewel niet meer bij machte de eigenheden van een typische pastoraal van  een meerderheidschristenheid te behouden, toch ook niet in staat is om psychologisch te aanvaarden dat de waardering of de sociale erkenning van de kerk afneemt. Zij zoeken de structuren en de invloed van de kerk te redden, en wel ten koste van alles, zelfs door een compromis die de de optie van een radicale keuze laat vallen”. (15)
    • Zelfs op het terrein van de samenwerking tussen priesters en leken wijst Instrumentum Laboris erop dat “wij ons geplaatst zien voor heel verchillende en soms tegengestelde situaties…” De feitelijkheid laat van de ene kant zien dat ”juist dankzij het bestaan van verschillende raden en organismen van participatie… er een positieve ontwikkeling is van samenwerking, en vaak van medeverantwoordelijkheid, op een wijze van erkende gelijkheid…”, maar aan de andere kant “ bestaan nog steeds situaties waarin de priesters een vrij dominante en autoritaire mentaliteit vasthouden die niet op de juiste manier in overeenstemming is met het  respect voor de volwassenheid van de lekengelovigen… noch met de waardering voor de waardevolle bijdrage die deze kunnen geven…”, buiten beschouwing latend dat er “kerken zijn waar de samenwerking priesters-leken niet als prioriteit wordt aangemerkt.” (49)
    • Tegenover het steeds vagere pluralisme van geloof en cultuur zijn er van de ene kant “kerkgemeenschappen, centra van religieus leven, groepen en bewegingen die de indruk geven zich positief op te stellen ten aanzien van dat pluralisme”. Van de andere “ zien we degene die, gevormd in een soort Westers christelijke monocultuur, tegen dit alles met wantrouwen aankijkt en zich niet voorbereid voelt om het te begrijpen en te interpreteren…” (20). In een ander hoofdstuk worden de vruchten van een dergelijke christelijke monocultuur opgesomd: “de verleiding van de tijdelijke macht en het steunen op de kracht van de financiën of op een functionele organisatie… , een latente vorm van klerikalisme, de misleidende fascinatie om zich te bedienen van harde middelen die voorhanden zijn…, het risico toe te geven aan verfijnde vormen van paternalisme…” (39).
    • Zelfs op liturgisch gebied presenteert deze situatie zich problematisch want van de ene kant “worden liturgische vieringen en gebedsdiensten gemaakt en geïmproviseerd die de geldende normen overtreden en roepen zij een soort wildgroei van liturgische creativiteit op die onaanvaardbaar is”; van de andere kant zijn er “ervaringen waarbij de zorg om aantrekkelijk te zijn de dimensie van het mysterie in de schaduw stelt…, ervaringen van liturgische vieringen en devotiepraktijken die zo zeer om de rubrieken bezorgd zijn dat ze in feite geestelijk dor worden en bij vele mensen verveling oproepen…”; zonder te vergeten al die “traditionalistische groepen die door sommige uiterlijke liturgische vormen te accentueren, deze een orthodox karakter geven”. De conclusie is de volgende: “Er bestaat geen twijfel over dat deze verschillende, soms tegengestelde manieren van het verstaan en beleven van de liturgische vieringen leiden tot een  totaalbeeld waarbij er in werkelijkheid twee verschillende manieren van verstaan en beleven van de kerk zijn die tegenover elkaar staan en ongelukkig genoeg elkaar tegenspreken” (69).


    Ook de voorsynodale consultatie  van de Europese Bisschoppenconferentie waarvan het Instrumentum Laboris de spreekbuis is, erkent op gelijke wijze dat er “twee verschillende wijzen zijn van verstaan en beleven van de kerk die tegenover elkaar staan en ongelukkig genoeg elkaar tegenspreken”.

    2. Twee wereldvisies

    Als de situatie van de rooms-katholieke kerk op het eerste gezicht een mengsel lijkt van militaire eenvormigheid (allen geven blijk van formele gehoorzaamheid aan de leider) en van wezenlijke anarchie (iedereen verkoopt of koopt wat hem of haar goeddunkt in de katholieke supermarkt), een nadere beschouwing laat zien dat de huidige ‘crisis’ bepaald wordt door een onbetwistbaar feit: het samengaan van twee radicaal verschillende wereldvisies zonder dat er een gezagsvolle bemiddelaar te ontdekken is die in staat is om de verschillen te ‘verzoenen’ en een ‘bekering’ van het geheel in gang te zetten.

    2.1.  De patriarchale wereldvisie 

    De ideologie die voeding geeft op een zeer coherente manier aan een hele sector van rooms-katholieken is in wezen patriarchaal (de patriarch geeft opdrachten aan de hele familie die hem op haar beurt een absolute gehoorzaamheid verschuldigd is), machistisch (de macho, het mannetje, is superieur aan het vrouwtje), monarchisch-theocratisch (neigt ertoe zich een bijzondere status toe te eigenen, met een eigen taalgebruik, met privé-gebouwen en privé-leiders), klerikaal (alle leidersfuncties behoren toe aan het gewijde personeel dat bovendien celibatair is), dogmatisch (van goddelijke oorsprong en de leer is onveranderlijk).

    Deze wereldvisie wordt concreet in de macht, het privé-bezit, de rijkdom, de wetten, de tucht, de angst en, indien nodig, door middel van onderdrukking en geweld. Elke poging tegen het gezag komt als heiligschennis over en is onderworpen aan de uitsluiting uit de gemeenschap (excommunicatie).

    In deze wereldvisie achten de ‘gelovigen’ dat het hun eerste plicht is het geheel van leerstellingen en riten aan te hangen zoals dat door de hiërarchie is opgelegd en dat ‘onfeilbaar’ wordt in de persoon van de ‘Heilige’ Vader, als:

    • de enige ‘beheerder’ van alle materiële goederen van de kerk,
    • de hoogste rechter, zo zelfs dat er geen beroep meer mogelijk is op zijn beslissingen,
    • de absolute wetgever, enige persoon die in staat is de wetten en normen van de kerk te decreteren,
    • degene die alle verantwoordelijken (bisschoppen, kardinalen, nuntii, enz.) benoemt en, naar zijn onnaspeurlijk oordeel, ontslag uit hun functies verleent aan wie niet in ‘gemeenschap’ met hem staan,
    • degene die concilies en synodes bijeenroept, wettelijk gezag verleent en diskwalificeert,
    • degene die een politiek ontwerpt met de internationale organisaties en de staatshoofden met wie hij ‘diplomatieke’ betrekkingen onderhoudt, vaak ondersteund door ‘concordaten’,
    • degene die geen rekenschap aflegt aan wie dan ook over wat hij doet.
    Het kenmerk van de ware gelovige bestaat in zijn graad van ‘rechtgelovigheid’, anders gezegd, in zijn onderwerping aan de wereldvisie van het onfeilbare gezag: vandaar de voortdurende inspanning van het gezag om de orthodoxie van de ketterij te onderscheiden, de instemming van de tegenspraak. De verlossing van de mensen hangt af van de rigoureuze gehoorzaamheid aan de normen en riten, voorzien en beheerd door de kerkelijke hiërarchie.

    2.2. De broeder- en zusterlijke wereldvisie

    De andere wereldvisie die de kerk bezielt, is volkomen tegengesteld aan de eerste. Zij is broederlijk (allen zijn gelijkelijk kinderen van God en derhalve broeders en zusters), egalitair (gelijkheid van seksen, etnische groepen, godsdiensten, enz.), democratisch (‘hetgeen een ieder aangaat, moet door iedereen beslist worden’) laïcerend (onafhankelijk van de religieuze, gewijde machten) en charismatisch (allen hebben gaven van de heilige Geest ontvangen die bijdragen tot het voortbrengen van leerstellingen en normen met mogelijkheid van gezag maar nooit met de pretentie van onfeilbaarheid). Deze wereldvisie houdt het volgende in.

    • De kerk realiseert zich in een gemeenschap van personen die materiële en spirituele goederen met elkaar delen in dienstbaarheid, dialoog, broeder- e zusterliefde, wederzijds vertrouwen en vertrouwen op God.
    • De Geest is haar band en haar kracht. Het eerste doel is ‘het zoeken van het rijk van God en zijn gerechtigheid’.
    • Zij sluit ‘hoofden’, ‘meesters’, en ‘bazen’ uit. Wie de gave heeft om de eerste te zijn, moet zich maken tot de laatste.
    • De kerk bezit geen goederen (geen staat, geen banken, scholen, enz.) geen rijkdom, want zij is arm naar gelijkenis met haar stichter.
    • Het oordeel is verboden buiten heel bepaalde voorwaarden: alleen de gemeenschap kan een vonnis van uitsluiting uitspreken volgens normen die de vrucht zijn van consensus.
    • De onfeilbaarheid is die van heel de kerk wanneer het volk “vanaf de bisschoppen tot aan de eenvoudigste gelovigen zijn universele eensgezindheid uitdrukt in zaken van geloof en zeden” (LG 12).
    • De gelovigen respecteren de burgerlijke overheid met behoud van hun kritische autonomie.
    De orthodoxie versmelt zich met de orthopraxie: de theologische twisten over God-Christus-kerk, staan op het tweede plan met betrekking tot de aandacht voor de armen en voor de broeders en zusters in moeilijkheid. De eeuwige verlossing wordt verkregen, niet door een abstracte aanbidding van God, maar door concrete hulp ‘aan wie honger en dorst hebben, gevangen of ziek zijn’.

    3. Twee vormingsmethoden

    Elk van de twee wereldvisies wordt gevoed door een vormingsproces dat wezenlijk gericht is op haar voortbestaan. Vandaar het naast elkaar bestaan van twee opvoedingsoptieken die fundamenteel verschillen.

    3.1. De vorming in patriarchaal perspectief

    De pedagogische activiteit van de kerk die geïnspireerd is door een patriarchale, dogmatische, klerikale en monarchische mentaliteit, neigt noodzakelijkerwijze en op een samenhangende manier tot een leertype voor de  gelovigen, kinderen en volwassenen, dat:

    • voorkeur geeft aan theoretische begrippen (de geschreven waarheden, samengevat in de katechismus),
    • vooral werkt naar passiviteit (lessen zonder oefeningen),
    • zich niet inspireert in de logica van de ervaring en geen kritische geest bevordert,
    • de dwaling niet benut als bron van weten,
    • geen vaardigheden van eigen werkzaamheid en beslissing ontwikkelt,
    • geen emotionele inhoud heeft,
    • zelfbeschouwing noch zelfbehoud bevordert,
    • geen rekening houdt met de groep als bron van weten.
    Het weten dat de katholieken op deze manier verkrijgen is van een abstract type. Het classificeert en is verouderd, met een absolute nadruk op de geschreven teksten, geautoriseerd door de hiërarchie. Het is vooral individualistisch: het gaat om het redden van de ziel.

    3.2. De vorming in broederlijk perspectief

    De gelovigen die volgens de broederlijke wereldvisie zijn gevormd (basisgemeenschappen, oecumenische groepen, bijbelgroepen, experimentele katechese, families, vooruitstrevende parochies, etc.) neigen tot het aanleren van het geloof dat:

    • de belangstelling voor de werkelijke problemen stimuleert,
    • vooral actief is en geënt op het leven van elke dag,
    • ervaring, kritische geest, deskundigheid en een holistische mentaliteit tot ontwikkeling brengt,
    • het recht op dwaling toelaat en het cognitief vermogen ervan benut,
    • de theorie en de werkelijkheid vergelijkt door herhaalde toetsing,
    • de zelfbeschouwing, zelfwaardering en emotionele participatie bevordert,
    • de neiging ontwikkelt tot samenwerking met degenen die emotioneel actief zijn. 
    Het soort weten dat gelovigen met gemeenschapservaring typeert, is buitengewoon praktisch, contextueel en gebaseerd op de voorrang van mondelinge communicatie. Het belangrijke is ‘het rijk van God zoeken en zijn gerechtigheid’. (Wij worden gezamenlijk verlost.)

    4. Twee organisaties

    De twee typen van interpretatie van God, van de kerk en van de werkelijkheid veronderstellen twee vormen van organisatie waarvan de implicaties radicaal uiteenlopen.

    4.1.  De kerk met clerus als middelpunt

    De patriarchale, monarchische, machistische en sacrale wereldvisie brengt een organisatie voort die gebaseerd is op een gecentraliseerd en bureaucratisch apparaat met een strikte hiërarchie (waar de macht toeneemt naar mate de kerkelijke carrière zich naar hogere niveaus ontwikkelt) die begiftigd is met een gewijde uitstraling zoals past bij een monarchie van goddelijke oorsprong. De leden van dit apparaat:

    • zijn vrijgesteld van militaire dienst en van handwerk vanwege hun toegewijd zijn aan het ‘gewijde’,
    • volgen een lang curriculum van theologische studies,
    • kunnen niet huwen (het gewijde is onverenigbaar met seks),
    • delen alle sacramenten uit, bepalen en controleren de leer en de vorming van de gelovigen,
    • worden benoemd door de ‘overste’ aan wie zij onderworpen zijn en van wie zij afhankelijk zijn voor hun onderhoud, werk en wonen,
    • beheren het onroerend en financieel vermogen van de kerk, en
    • hebben het recht van veto in lekenvergaderingen.
    Het volk van de gelovigen (de leken) kan niet van de privileges van het klerikaal apparaat genieten noch enige taak uitoefenen die aan de ‘geestelijken’ is voorbehouden. Juridisch en sociologisch behoren de leken niet tot de organisatie maar zijn slechts ‘consumenten’. Hun macht is beperkt tot de mogelijkheid van aanvaarding of afwijzing van wat de ‘producenten’ (hiërarchie, clerus) hun aanbieden.

    4.2.  De kerk met het volk als middelpunt

    Het ‘broederlijke’ model dat de kerkelijke organisatie vanaf de eerste eeuwen van het christendom heeft geïnspireerd, ziet de vergadering van de gelovigen (ecclesia) als geheel medeverantwoordelijk voor de beslissingen over geestelijke en materiële zaken, want zij zijn ‘deelgenoten van de goddelijke natuur’ en ‘van de geest van Christus’. Dit model dat vroeger ook aan de oorsprong lag van de bewegingen van armoede en kerkvernieuwing, is hetzelfde dat nu de moderne ‘basisbewegingen’ inspireert (ten dele gedeeld door religieuze ordes). In deze groepen:

    • geniet niemand, geen enkel lid, enig privilege (wegens status, werk, enz.),
    • delen allen in het uitwerken van de hoofdlijnen van de leer (theologie, liturgie) en van de organisatie,
    • is er geen discriminatie van sekse tussen man/vrouw, ongehuwd/gehuwd,
    • staan de ambten open voor allen en vooronderstellen een houding van dienstbaarheid; er zijn geen ‘gewijde’ personen,
    • zijn de betrekkingen gebaseerd op de gemeenschappelijkheid, de wederkerigheid en de gelijkheid, en
    • heeft niemand het recht van veto.
    • In dit type organisatie waaiert de macht uit naar de ‘basis’ die het recht heeft zijn ‘voorzitters‘ te benoemen, die weer opnieuw gewone leden van de groep worden wanneer zij worden vervangen.
    5. Twee paradigma’s

    De twee wereldvisies die zich nu in de rooms-katholieke kerk tegenover elkaar bevinden en die twee modellen van vorming en organisatie oproepen, staan eveneens in verband met twee typen metafysische en epistemologische premissen (‘paradigma’s’) die volkomen uiteenlopen. Volgens Norgaard zij ze terug te brengen tot vijf.

    5.1.  Het deterministische paradigma

    De premissen van het monarchisch-patriarchaal-machistisch-bureaucratisch paradigma zijn  in ruime mate verantwoordelijk geweest voor de technisch-wetenschappelijk-sociale ontwikkeling van het Westen en ondersteunen grotendeels het filosofisch-religieus-politiek systeem. Deze vijf premissen zijn:

    • het atomisme: het systeem (hetzij het sociale, religieuze of natuurlijke) lijkt samengesteld uit onveranderlijke delen en is uiteindelijk alleen maar de som van de samengestelde delen,
    • het mechanisme: de betrekkingen tussen de delen zijn gepredetermineerd, de verandering doet zich eenvormig voor, is omkeerbaar en voorzienbaar,
    • het universalisme: de delen van het systeem en hun onderlinge verhoudingen hebben overal en altijd een enige en zelfde natuur,
    • het objectivisme: het systeem kan begrepen en gecontroleerd worden op objectieve wijze zonder er deel van uit te maken; de werkelijkheid kan begrepen worden met abstractie van persoonlijke waarden,
    • het monisme: de verschillende manieren van het kennen van een systeem kunnen teruggebracht worden tot één enkele: de beste; er is geen verscheidenheid van goede antwoorden.
    Dit paradigma is in wezen fatalistisch-deterministisch en staat voor de zekerheid dat het mogelijk is de ontwikkeling van toekomstige gebeurtenissen te voorzien en te beheren door de begintoestand van het systeem te kennen en te controleren. Deze voorzienbaarheid sluit ook rampsituaties in, die als onvermijdelijk worden beleefd en geen enkele verantwoordelijkheid impliceren.

    Met dit paradigma voedt zich de patriarchaal-klerikaal-dogmatische kerk. Zij verdedigt de stelling dat, als de elementen van het kerkelijk systeem (dogma’s, riten, ethische en sociale normen) eenmaal onveranderlijk worden en niet te hervormen, zich mechanisch in de pastoraal integreren door middel van de bureaucratie (de clerus) en over de hele wereld worden ‘getransplanteerd’; de kerk kan zonder probleem de toekomst tegemoet gaan want deze zal de simpele extrapolatie van het heden zijn.

    5.2.  Het waarchijnlijkheidsparadigma

    Het is een nieuw feit dat, ten gevolge van de gelijktijdige ontwikkeling van de wetenschap, de technologie en de maatschappij, het ‘Westers-patriarchaal paradigma’ zich in voortgaande mate heeft verzwakt tot het punt dat het universeel niet meer toepasbaar blijkt. Het is duidelijk dat volkomen deterministische regels en wetten een onvoorzienbare chaotisch beweging kunnen voortbrengen die paradoxaal als ‘deterministische chaos’ kan worden aangemerkt. Hieruit resulteert in de loop van de laatste decennia de opkomst van een nieuw ‘systeemparadigma’ dat steunt op vijf metafysische en epistemologische premissen die geheel verschillen van het ‘deterministische paradigma’. Namelijk:

    • Holisme (tegenovergesteld aan atomisme): de elementen kunnen niet begrepen worden door ze los te maken van het geheel waarvan ze deel zijn en het geheel verschilt van de som van de delen.
    • Evolutionisme (tegenovergesteld aan mechanisme): de systemen kunnen mechanisch zijn, maar ook chaotisch, onvoorzienbaar en met een hoge mate van discontinuïteit.
    • Contextualisme (tegengesteld aan universalisme): de verschijnselen hangen van een groot aantal contingente factoren van plaats en tijd af. Analoge verschijnselen kunnen worden waargenomen in condities die verschillen van tijd en plaats ofschoon ze zijn voortgekomen uit verschillende factoren.
    • Subjectivisme (tegenovergesteld aan objectivisme): wij kunnen de systemen niet begrijpen onafhankelijk van onszelf. De waarneming wijzigt al wat wordt waargenomen.
    • Pluralisme (tegenovergesteld aan monisme): de complexe systemen kunnen niet gekend worden tenzij door middel van denkmodellen. Deze verschillende modellen zijn niet vergelijkbaar y worden niet tot een en hetzelfde herleid.
    De crisis van het ‘deterministische paradigma’ is ontstaan toen, tengevolge van  de buitengewone technisch-wetenschappelijke versnelling, de mens zich ertoe gezet heeft de onzichtbare werkelijkheid (van het atoom, van de genen, van het onbewuste, van de atmosfeer, enz.) waar te nemen en erin in te grijpen, waardoor hij de oneindige evolutieve complexheid van het kosmisch systeem ontdekt en bevordert.

    Op sociaal niveau is het voldoende te denken aan de maatschappelijke ongeregeldheden toen de vrouw het probleem van haar eigen plaats in schepping en geschiedenis aan de orde stelde, eveneens naar aanleiding van de reeds beschreven transpersonele processen. Zij heeft een zwaarwegende bezinning opgeroepen binnen de kerk die zich voor het eerst in haar geschiedenis verplicht heeft gezien, openlijk toe te geven dat God niet alleen ‘vader’ maar ook ‘moeder’ is. En zij heeft het verontrustende probleem aangereikt van de toegang van vrouwen tot de ‘ambten van het wijdingssacrament’ dat traditioneel alleen voor mannen openstaat.

    Dit alles maakt het noodzakelijk vanuit het ‘deterministische’ paradigma, dat millennia geldig was, over te stappen naar een ‘probabilistisch systeemparadigma’ van waaruit de dogmatische definities, de liturgische en canonieke bepalingen, de kerkelijke organisatie en de ethische normen slechts geformuleerd kunnen worden op een benaderende, voorzichtige, contextuele en intelligente (intus legere = binnen lezen) manier. Het is onmogelijk deze op een starre wijze te ontleden, programmeren, definiëren, universeel toe te passen en centraal te controleren, op straffe van hun implosie en ontoepasbaarheid. Alsof een staat nu zou pretenderen om eens en vooral het hele leven van de burgers te programmeren en star te definiëren, iets dat denkbaar is in een niet complexe maatschappij.

    6. De verdeeldheid te boven komen

    Het terstond wijzigen van het metafysisch-epistemologisch paradigma vereist zeker een ‘metanoia’ (bekering), die een grootmoedige bereidheid inhoudt, niet om ideeën te wijzigen, maar de manier van het waarnemen en doordenken van ‘de werkelijkheid’ in haar geheel.

    6.1.  Het systeemdenken

    Denken en handelen in holistische termen staat gelijk aan een manier van ‘systeemdenken’, dus integraal en complex, met een als volgt gekarakteriseerd geheel.

    • Het leven is een buitengewoon complexe gebeurtenis van eco-zelforganisatie. Het menselijk wezen is niet het centrum van de schepping maar een punt van aankomst in de plot van het leven.
    • De levende organisatie kan niet begrepen worden volgens de logica van de machine waar het voldoende is dat een van de onderdelen uitvalt om het geheel lam te leggen. Zij combineren een groot aantal eenheden en interacties die onberekenbaar en onbepaalbaar zijn.
    • De levende systemen zijn integrale gehelen waarbinnen geen onsamenhangende delen  zijn maar waar hun elementen ‘netwerken van relaties’ zijn die ingevoegd worden in grotere gehelen. Hun functie bestaat erin andere elementen te helpen voortbrengen en transformeren met behoud van de globale circulariteit van het netwerk.
    • De levende wereld bestaat uit niveaus van variabele complexheid, waardoor  de verschijnselen eigenschappen vertonen die op een onderliggend niveau niet voorkomen.
    • De structuur bestaat gelijktijdig met de verandering; de onevenwichtigheid is bron van orde, schoonheid en variëteit.
    6.2.  Het complexe denken

    Het gevolg is dat het systeemdenken impliciet complex is want het aanvaardt de mogelijkheid om de onnauwkeurigheid, de dubbelzinnigheid en de tegenspraak niet te kunnen overheersen. De tragiek kan niet worden uitgebannen, zoals wanneer de wetenschapper zich geplaatst ziet voor onthutsende ontdekkingen die contrasteren met het traditionele, theoretische patroon.

    Volgens E. Morin is het complexe denken in wezen dialoog. Voor hem zijn  de orde en de wanorde geen vijanden maar elkaars medewerkers en behouden zij de dualiteit in de schoot van de eenheid. Oorzaak en gevolg veranderen ook van rol, zoals het deel en het geheel, dat op zijn beurt niet gedacht kan worden onafhankelijk van de delen (Pascal). 

    Door zijn wezen verbindt het complexe denken het ene met het veelvoudige zonder dat het ene ooit in het veelvoudige opgaat of het veelvoudige in het ene. 
    Het acht een volledige, perfecte, onfeilbare, universaliseerbare en superieure kennis onmogelijk, zoals Paulus heel realistisch al tweeduizend jaar geleden heeft opgemerkt: “Nu zien wij nog in een spiegel, raadselachtige dingen” (I Kor 13,12). 

    Hij verwerpt de orde niet, noch het determinisme, noch de logica, maar constateert dat de werkelijkheid tevens het tegendeel inhoudt.

    Het complexe systeemdenken leidt tot het waarderen van zelfs het allerkleinste van de levende wezens. Immers, in de mate waarin het in staat is zichzelf te herstellen, te organiseren en voort te planten, is zijn organisatie oneindig maal rijker dan die van een atoomcentrale. Bovendien integreert het in zichzelf de kosmische organisatie, inclusief de omwenteling van de aarde en de afwisseling van dag en nacht.

    Deze systeemvisie lijkt voorafgebeeld in vele bijbelpassages y beter gesystematiseerd bij  Paulus wanneer deze, bijvoorbeeld, de kerk ziet als ‘lichaam van de Heer’, een lichaam waarvan de cellen en de organen in wederzijdse relatie staan en met de totaliteit van de kosmos. Voor hem zijn de leerlingen van Christus mensen die charisma’s van ‘heling’, van ‘leiding’, van ‘profetie’ manifesteren met het oog op de opbouw van het lichaam-gemeenschap van de Heer, een waar netwerk van oncontroleerbare en oncodificeerbare ‘circulaire’ betrekkingen en bewegingen. Op haar beurt geeft de gemeenschap in haar zelf de wereld van de trinitaire God en van heel de kerk weer.

    Voor Paulus ligt het fundament van alle betrekkingen in de wederzijdsheid. Hij ziet in de gemeenschap een verblijfplaats van de solidariteit, “van de enen met de anderen” waar “gewedijverd moet worden in wederzijdse waardering”, waar “bemind” “gecorrigeerd”, “verzorgd”, “elkaars lasten gedragen”, “bemoedigd”, “verdragen”, “wederzijds vergeven”, “elkaars fouten beleden”, “gastvrijheid gepraktiseerd” moet worden, waar “de enen ten dienste van de anderen staan”.

    Krachtens een dergelijk ‘netwerk van betrekkingen’, uitgerust met een zekere orde hoewel niet vrij van onevenwichtigheden en ontwrichtingen, zet elke gemeenschap ‘een collectief denken en handelen’ in beweging die haar in staat stelt zichzelf te organiseren, van anderen te differentiëren en andere, meer complexe ‘netwerken van betrekkingen’ te genereren zonder dat hiervoor ‘centrale’ opdrachten nodig zijn.

    Binnen een dergelijk ‘netwerk van betrekkingen’ krijgt elk van de elementen een rol van ‘activeerder’, van ‘interpretatieve waardereferent’ en van ‘medebemiddelaar’, waardoor het bijdraagt tot het instandhouden van een circulaire organisatorische solidariteit, analoog aan die welke aan een ‘trinitair’ model wordt toegekend. En op deze grond krijgt het begrip ‘subsidiariteit’ zijn betekenis: de dominante partij staat macht af zodat de anderen een bezielende functie voor het sociale lichaam op zich kunnen nemen.

    Het ontvangen en gebruiken van het systeemdenken betekent derhalve een opnieuw ontmoeten van de bron, niet alleen van het bijbelse denken en handelen maar ook van die buitengewone intuïtie van een relationele God, van de Ene en Trinitaire God (oerdogma van het christelijk geloof). Daarentegen stelt het afwijzen ervan de kerk bloot aan het zich ‘buiten’ plaatsen, zelfs buiten het ecologisch, pluralistisch, probabilistisch, democratisch paradigma dat het ‘teken van de tijd’ vormt waartoe de hele wereld (godsdiensten, partijen, instituties, ondernemingen, enz.) geroepen is zich te ‘bekeren’ op straffe van de verwoesting, niet alleen van ‘Jeruzalem’ maar van de aarde zelf.

    7. ‘Pinkster’-ruimten openen

    Met betrekking tot het probleem van de verdeeldheid ‘in’ de rooms-katholieke kerk die zonder twijfel het karakter van complexiteit heeft, kan alleen maar op complexe wijze gehandeld worden en dus als ‘systeem’ waar concreet allen met het al in ‘communio’ gesteld worden en het al met elk element.

    De christenen zullen hun inspiratiemodel opnieuw kunnen vinden in het ‘pinkstergebeuren’ waarbij slechts enkele, bange leerlingen van de Heer “terwijl zij allen op één plaats bijeen waren, zij allen vol raakten van de heilige geest en begonnen te spreken in vreemde talen zoals de geest hun ingaf”.

    Ondanks de aanzienlijke verschillen van ras, sekse en godsdienst konden zij de talen van de ‘vreemdelingen’, van de ‘anderen’, van de ‘heidenen’ spreken zozeer zelfs dat deze ‘versteld stonden en verwonderd waren’. Wat gebeurde er? Gods belofte, voorspeld door Joël, kwam in vervulling zoals Petrus uitlegt: “ik zal mijn geest uitgieten over alle mensen, profeteren zullen uw zonen en dochters, de jongeren onder u zullen visioenen zien en de ouderen zullen dromen dromen”. Pinksteren maakt de dijken van het patriarchale, machistische, dogmatische, priesterlijke systeem met de grond gelijk om het water van de geest vrij te laten stromen. De geest “geeft het aan allen om zich te uiten”; de geest kent geen onfeilbare en absolute machten, geen priesterlijke bureaucratieën of goddelijke riten; noch minder laat de geest zich opsluiten in godsdienstige belijdenissen. De geest schept consensus, solidariteit, creativiteit; doet dromen en profeteren. Doet buitengewone dingen en wonderen werkelijkheid worden. In één woord, onttrekt de geschiedenis aan het determinisme en oriënteert haar in de evolutieve, probabilistische richting.

    7.1.  Pinksterdynamiek

    De Pinksterdynamiek is analoog aan die van de open, zichzelf organiserende dialoogsystemen, met de volgende karakteristieken. 

    • Er zijn ‘geen hoofden, noch meesters, noch heren’, maar alleen mensen die communiceren, die hun beeldvorming aanpassen aan die van de anderen in een opeenvolging van interactieve ervaringen (Von Glaserssfeld).
    • Men gaat binnen in een ontideologiseerde zone waar de confrontatie met de ander afziet van het verschil (van sekse, ras, godsdienst, enz.) en waar geleerd wordt de taal van de ‘vreemdelingen’ en de ‘armen’ te spreken.
    • Allen zijn geroepen tot een bekering, de enige die vrijelijk een verandering van empathie met de mensen die communiceren kon teweegbrengen.
    Wij zijn verheugd deze bijdrage, die zeker maar ten dele en onvoldoende is, te sluiten met een citaat van Instrumentum Laboris waarin aangegeven wordt dat de kerk “geroepen is in beweging te komen door te geloven en te getuigen dat de Geest in staat is de verdeeldheid en de versplintering te overwinnen” door het bevorderen van “dat netwerk van liefdesbetrekkingen die de Geest zelf ook nu in Europa aan het vormen is en die weerslag zijn van dat netwerk van liefdesbetrekkingen die de Heilige Triniteit is” (40).

    Uitnodiging

    „Voor ons is de tijd gekomen om in het voetspoor van de paus  niet slechts opnieuw te bevestigen dat de kerk de gemeenschap van Jezus‘ leerlingen is maar om te zorgen dat de mensen van nu de kerk werkelijk ervaren.“
    Bisschop Peter James Cullinane
    voorzitter van de Nieuw-Zeelandse Bisschoppenconferentie
    op de Synode voor Oceanië, herfst 1998
    Om op het Forum van Europese Christenen in Rome (7-9 oktober 1999) deze tekst intensief in discussie te kunnen nemen is het noodzakelijk dat nu al vele vrouwen en mannen meewerken en meedenken. 
    Wij verzoeken derhalve alle lezeressen en lezers om hun commentaar, zo spoedig mogelijk maar uiterlijk tot 15 september, naar het hieronder volgende adres te mailen. Denkt u eraan dat wij wellicht een groot aantal bijdragen te verwerken zullen krijgen. Wij vragen u daarom zo kort en concreet mogelijk uw standpunt uiteen te zetten en wij wijzen u er tegelijk ook op dat bij het verwachte aantal niet alle bijdragen in het document verwerkt zullen kunnen worden.
    Desondanks rekenen wij op uw medewerking en hopen de synode uit haar gouden bisschopskooi te kunnen bevrijden en haar tot een zaak van het hele kerkvolk te maken.

    Uw commentaar graag naar:

    luigi.depaoli@eurodatabank.com

     


    Return to FORUM home page
     
    Webpage Editor: Ingrid H. Shafer, Ph.D.
      e-mail address: facshaferi@mercur.usao.edu or ihs@ionet.net
    Posted 13 August 1999
    Last revised 2 September 1999
    Electronic text Copyright © 1999 Ingrid H. Shafer